-
1 to anticipate
anticiperenvoorkomenvoorzien -
2 antizipieren
antizipieren♦voorbeelden: -
3 предвосхищать
vgener. vooruitkijken, anticiperen -
4 anticipate
v. verwachten; vooruitlopen op, vóór zijn[ æntissippeet]1 vóór zijn ⇒ voorkomen, ondervangen, de wind uit de zeilen nemen2 verwachten ⇒ tegemoet zien, hopen op3 een voorgevoel hebben van ⇒ voorvoelen/zien, van tevoren realiseren♦voorbeelden:2 trouble is anticipated • men rekent op/houdt rekening met moeilijkheden3 the Allies had anticipated the enemy's movements • de geallieerden hadden de vijandige troepenbewegingen voorzien -
5 forestall
v. vóór zijn; vooruitlopen op; (ver)hinderen, voorkomen[ fo:sto:l]3 (ver)hinderen ⇒ dwarsbomen, voorkomen -
6 anticipative
adj. anticiperen, tegemoet zien -
7 anticiper
anticiper [ãtiesiepee]♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 zien aankomen ⇒ voorzien, voorvoelen♦voorbeelden: -
8 förekomma
1) prejudiciëren2) anticiperen -
9 förutse
1) verwachten2) bedacht zijn op3) anticiperen -
10 neue Maßnahmen antizipieren
Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > neue Maßnahmen antizipieren
-
11 vorwegnehmen
vorwegnehmen1 vooruitlopen, anticiperen op
Перевод: со всех языков на нидерландский
с нидерландского на все языки- С нидерландского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Нидерландский
- Русский
- Французский
- Шведский